Ouders adviseren over hun gezinstaalbeleid:
Rekening houden met diverse achtergronden!
Als ik door Brussel wandel en mensen hoor praten, dan denk ik er vaak aan dat meertaligheid op de eerste plaats ontstaat binnen het gezin. Je kan taalcursussen volgen, je kan talen versterken op je werk en er zijn vandaag de dag al heel wat meertalige cultuurprojecten, maar taal verbinden met wie je bent en wat je voelt – dat doe je voor het eerst in de huiselijke kring. Advies geven aan ouders in een meertalige context doe je dan ook best met de nodige omzichtigheid en voldoende empathie.
Het verbaast me nog steeds dat er zo vaak roekeloos taaladvies wordt gegeven. Een voorbeeld: een ouder vertelt me dat ze al enkele maanden is overgeschakeld op het Frans in communicatie met haar kleuter in plaats van het Arabisch. Het kind zit in een Nederlandstalige school maar de juf kent ook wel wat Frans. Daarom vindt ze het makkelijker als mama Frans zou spreken met haar kind: zo kan de juf al eens iets in het Frans tegen het kind zeggen. Mama heeft nu het gevoel dat de band met haar kind minder goed is. Of er is de kinderarts die stelt dat twee thuistalen (mama is Roemeense en papa Bulgaars) en dan nog een schooltaal erbij te veel is. De ouders moeten dus één thuistaal kiezen – papa en Bulgaars winnen, maar mama kan wanneer haar dochter tien is en bij ons terechtkomt nauwelijks met haar dochter communiceren. Het dochtertje snoert mama voortdurend de mond en antwoordt in haar plaats.
'Bij ons' dat is bij de advieswerking van PIM (Partners In Meertaligheid). In het kader van PIM zie ik heel wat jonge gezinnen met de vraag naar advies rond de meertalige opvoeding van hun kind. In wat ik lees en hoor, merk ik dat men nog erg vaak uitgaat van het idee dat alle meertalige gezinnen een sterk gelijkaardig zoekproces doorlopen waarin de talen van herkomst en de "integratietaal" een eigen plek verwerven. Wanneer ik terugkijk op de voorbije vijf jaar waarin we het specifiek aanbod van PIM rond taaladvies organiseren, dan ervaar ik toch vaak verschillende uitgangspunten die mee bepalend zijn voor de gesprekken met ouders.
PIM maakt deel uit van Foyer, een integratiecentrum met als doelpubliek vooral gezinnen met een migratieachtergrond. Dat gegeven kleurt de gezinnen die we ontmoeten. De meerderheid van de ouders zijn van de tweede en derde immigratiegeneratie, soms met één ouder die zelf recent migreerde en dus tot de eerste generatie behoort. De herkomst van de families is zeer divers en velen van hen emigreerden omwille van economische motieven. In onze context zijn de sterkst vertegenwoordigde groepen gezinnen met een Marokkaanse achtergrond die thuis Arabisch en/of Berbers spreken (meestal in combinatie met het Frans), gezinnen met een Turkse achtergrond die het Turks maar in mindere mate ook het Koerdisch spreken en Spaanstalige gezinnen uit Spanje of Zuid-Amerika.
Aanvankelijk migreerden gezinnen vaak met een tijdelijk karakter voor ogen, maar het idee om terug te keren naar het land van herkomst lijkt bij de jonge gezinnen die we zien niet langer aanwezig. In mindere mate zien we ook vluchtelingen. Die hebben vaak het Arabisch als eerste taal. Voor vluchtelingen is de migratie nog recent. De ouders in de betreffende gezinnen behoren tot de eerste generatie en worstelen vaak nog met een onzekere toekomst. Het gaat hier om gezinnen die uit conflictgebieden komen. Migratie is dan een zoektocht naar veiligheid, al kunnen economische motieven ook mee aan de basis liggen.
We zien stilaan ook meer "expats" voor wie het verblijf op een plek vaak tijdelijk van aard is, afhankelijk van hun job en deel uitmakend van een bepaalde levensstijl. In deze meestal welgestelde gezinnen met meestal hoogopgeleide ouders wordt het Engels vaak gecombineerd met de eerste taal/talen van de ouders en met het Nederlands of Frans als nieuwe taal. En ten slotte ontmoeten we ook ouders in gemengde huwelijken waarvoor meertaligheid een nieuwe uitdaging is.
Het is bij deze erg verschillende groepen dat ik even wil stilstaan. Individuele gezinnen blijven natuurlijk sterk onderling verschillen maar er zijn toch wel tendensen die we herkennen en kunnen vertalen in aandachtspunten bij de gesprekken met ouders. Het gaat hierbij zowel om positieve zaken waarop kan worden ingespeeld als drempels die best worden verlaagd of weggewerkt.
Gezinnen met een minder recente migratieachtergrond – tweede, derde generatie ouders
Bij deze gezinnen zien we steeds vaker een conflict tussen de emotionele band met de taal van herkomst en de vaardigheden in die taal. Men functioneert dagdagelijks vooral in de "integratietaal". In de Brusselse context is dat het Nederlands en/of het Frans. Maar de taal die men als kind thuis heeft gesproken, is – ondanks soms minder sterke vaardigheden – emotioneel nog erg sterk aanwezig en verbonden met hechting en identiteit. Dit maakt gesprekken rond de thuistaal/thuistalen boeiend en soms complex.
We ervaren dat in deze context een goed netwerk vaak een rijke voedingsbodem is voor het leren van taal. Wanneer ruimere familie en gemeenschap de thuistaal/thuistalen actief mee kunnen ondersteunen, dan versterkt dit het zelfvertrouwen van de ouders. Dit verhoogt dan weer hun welbevinden en stimuleert om zelf een eigen aanpak te zoeken.
Toch blijft er vaak iets van onzekerheid sluimeren. Men kiest in het kerngezin voor een meertalige aanpak (moedertaal en integratietaal) maar kan niet terugvallen op de vorige generatie en voelt zich eerder pionier. Wanneer een kind dan moeilijkheden ondervindt bij het leren van taal (niet verbonden met de aanpak thuis) is men snel geneigd de taal van herkomst prijs te geven. Men ervaart ook vaak druk van buitenaf.
Vluchtelingengezinnen
Bij deze gezinnen zien we een sterke motivatie om snel de "integratietaal" te leren. Kinderen worden in deze context vaak de ambassadeurs van het gezin. Omdat kinderen via school sneller een plek verwerven in de nieuwe omgeving kunnen zij het levend bewijs vormen dat het vluchtelingengezin de maatschappij iets te bieden heeft. Kinderen die goed studeren en snel de nieuwe taal leren zijn daarvan het levende bewijs. We zien soms hoe dit zich vertaalt in een grote druk op de kinderen waarbij moeilijkheden op school als "falen" wordt ervaren.
Het terugkeerperspectief bepaalt sterk de aanpak van de thuistaal. Bij de Oekraïense gezinnen merken we tot nu (2022) een zeer sterke druk op het Oekraïens, als thuistaal maar ook als studietaal. De kinderen moeten extra online lessen in het Oekraïens volgen, en zich blijven oefenen in lezen en schrijven.
Ten slotte zien we, zeker bij de jongeren, soms een sterk wisselende motivatie. Is de verblijfsvergunning het vooruitzicht dan blijft de motivatie om de schooltaal te leren sterk; dreigt er een uitwijzing dan zakt die snel. Zo zagen we een vijftienjarig Afghaans meisje dat op school sterk stagneerde: na een gesprek bleek dat ze had opgevangen dat haar gezin waarschijnlijk terug zou worden gestuurd naar Duitsland, waar het gezin eerder als vluchteling werd geregistreerd.
"Expats" en gemengde huwelijken
Bij zogenaamde "expats" begint het gesprek vaak met een veelheid aan talen die wordt opgesomd: de respectievelijke thuistalen, talen die voorheen de omgevingstaal waren en ten slotte natuurlijk het Engels omwille van de internationale context waarin de families functioneren. Men gaat uit van een sterk leervermogen van kinderen. Dit brengt een positieve drive met zich mee en ouders zijn bereid om op zoek te gaan naar extra ondersteuning voor hun kind. Toch merken we in deze gesprekken soms dat het kind te weinig wordt gehoord. Zo zag ik de ouders van een jongetje dat al in Duitsland en Frankrijk had gewoond, en nu in Vlaanderen met het Nederlands op school werd geconfronteerd. Hij was zeven jaar ondertussen. "I don't want this anymore", had hij gezegd, moe door op school telkens weer een plaatsje te moeten zoeken en de communicatie met de klasgenootjes stap voor stap op te moeten bouwen.
Soms hebben expat ouders een eerder klein sociaal netwerk, tenminste in hun nieuwe omgeving, waardoor vooral voor de kinderen contact met leeftijdsgenootjes in de thuistaal/thuistalen erg beperkt blijft. We kijken met deze ouders vaak naar mogelijkheden om talen als functioneel te ervaren, als werelden om in te leven en te spelen en niet altijd met het accent op leren
Rekening houden met verschillen
Ik beschrijf hierboven de verschillen die ik ervaar tussen de verschillende groepen van gezinnen waar we bij PIM mee te maken krijgen. Ik doe dit niet om ze als dusdanig van elkaar te gaan onderscheiden in één of ander werkmodel, maar eerder om te tonen hoe je al van op afstand tendensen en verschillen kan waarnemen. Als je dan van naderbij op het individuele gezin inzoomt dan blijkt al snel dat de diversiteit tussen de gezinnen nog veel groter is. Ik denk hierbij bijvoorbeeld aan gezinnen vanuit Marokko die eerst naar Italië of Spanje migreerden en pas jaren laten doortrokken naar België met ouders die Arabischsprekend zijn maar kinderen die ondertussen een sterke identificatie met het Spaans ontwikkelden. Of de Angolese alleenstaande moeder die haar moedertaal, Kongo, minderwaardig vindt en alleen Frans wil spreken met haar kind, een taal die ze slechts beperkt beheerst.
Al deze verschillen maken duidelijk dat goede adviesgesprekken een kwestie zijn van goed luisteren en vooral veel open vragen stellen over diverse thema's zoals de emotionele band met talen, toekomstverwachtingen, en het sociale netwerk van het gezin. Simplistische eenduidige adviezen zoals "je spreekt beter Frans in plaats van je moedertaal" of "je moet één thuistaal kiezen" hebben daarin geen plaats en verdwijnen dan vanzelf als sneeuw voor de zon. Of is het "vanish into thin air"?
Over de Auteur
Hilde De Smedt, logopediste bij Foyer en leidinggevende bij PIM schreef dit artikel op vraag van HaBilNet. Hilde is lid van de HaBilNet Adviesraad. We zijn erg blij dat zij de tijd vond om over de ervaringen bij PIM te berichten. Dank!